Over de walrus
In het Dolfinarium leeft de Pacifische walrus. Het is een van de twee ondersoorten walrussen – de andere ondersoort is de Atlantische walrus.
Walrussen in het wild
De naam van onze walrussen-ondersoort, de Pacifische walrus (Odobenus rosmarus divergens), verklapt al dat hij leeft in de Pacifische Oceaan, ook wel de Grote of Stille Oceaan. Hij komt hier voor rondom de noordelijke poolcirkel, vooral bij Alaska en Rusland. En nee, ze komen niet aan hun naam doordat ze in Rusland op de wal liggen! Hun naam betekent ‘walvispaard’. In het wild kom je ze tegen op ijsschotsen en stranden, maar ze brengen vooral veel tijd door in het water.
Walrussen eten voornamelijk schelpdieren, maar ook stekelhuidigen, schaaldieren en slakken, en die zoeken ze meestal op de bodem van de zee met hun gevoelige snorharen. Ze zuigen de zachte delen eruit en laten de schaal of schelp achter. Ze eten ook graag vissen, áls ze die te pakken kunnen krijgen, tenminste. Volwassen walrussen worden omdat ze zo groot en sterk zijn niet veel bejaagd, maar jonge walrussen moeten uitkijken voor orka’s en ijsberen.
Walrussen zijn sociale dieren die in grote groepen reizen en rusten. Soms komen grote kuddes walrussen van wel duizenden dieren bij elkaar om te zonnebaden, te rusten of te paren. Tijdens het paarseizoen, van januari tot maart, kunnen de mannetjes nogal agressief zijn naar elkaar. En met hun enorme slagtanden is dat nogal een imposant gezicht! Daar wil je geen ruzie mee krijgen…
Na de paartijd duurt het zo’n zestien maanden voor het jong geboren wordt. Ze zijn dus meer dan een jaar zwanger! En hoewel walrus ‘walvispaard’ betekent, noemen we jonge walrussen een kalf. Gek, hè! Zo’n kalf weegt bij de geboorte maar liefst vijftig kilo en blijft de eerste twee jaar bij zijn moeder om melk te drinken.
Lichaamsbouw
Walrussen hebben kenmerkende slagtanden die wel een meter lang kunnen worden! Deze slagtanden gebruiken ze om zich uit het water te hijsen en om ijs te breken. De mannetjes gebruiken ze ook om hun harem te beschermen – daarom zijn hun slagtanden vaak nóg groter dan die van de vrouwtjes.
Walrussen hebben een dikke blubberlaag die ze warm houdt in het koude water. Ook hebben ze een grote snor, met wel vijfhonderd gevoelige snorharen die wel dertig centimeter lang kunnen worden. Die gebruiken ze om hun voedsel mee te vinden – zo voelen ze zelfs het verschil tussen een steentje en een mossel.